De Bomen van Lemaire
leestijd 7 minuten

De Bomen van Lemaire

De Bomen van Lemaire

Het nieuwste boek van cultuurfilosoof Ton Lemaire gaat over bomen als onmisbare bondgenoten. Zelf heeft hij er honderden staan in zijn Franse dal in de Dordogne. Daar bezocht ik hem voor de VPRO. Lemaire: 'Ik denk niet dat je echt kan weten hoe het is om een boom te zijn.’ Luister naar de DOCS-documentaire De Bomen van Lemaire en lees mijn begeleidende stuk voor de VPRO-gids, getiteld:

Tussen de Bomen

Met een rugzak op loop ik door de Franse bossen naar de boerderij van Ton Lemaire, die Nederland lang geleden ontvluchtte vanwege de haast en herrie. Anders dan te voet aankomen vind ik ongepast: het is hier een en al boom en ik ben er voor zijn bomenboek. Maar stiekem ook voor meer, want achter veel van wat Lemaire schrijft – of het nou over vogels, paddenstoelen, bomen of hele landschappen gaat – schuilt die ene boodschap: al onze cultuur komt voort uit de natuur. Hij trekt je zo vanuit het heden de diepe geschiedenis in naar oeroude rotstekeningen, mythen en fabels, om zigzaggend terug te keren via bijvoorbeeld de doeken van Van Ruisdael of gedichten van Vasalis. En hij doet dat heel toegankelijk, het voelt of Lemaire wortels bij je laat aangroeien in het verleden. Tegelijk hekelt hij het westerse vooruitgangsgeloof, dat zich steeds verder loszingt van de dieren, planten en planeet. Maar hij biedt ook tegengif. Ditmaal met: plant een boom, wandel in de bossen.

De boerderij van Ton Lemaire in de Dordogne (alle foto's gemaakt door Marten Minkema)

Zoals ik nu doe in de Dordogne, een fraaier en lieflijker streek bestaat niet. Alleen had ik op koeler weer gerekend, het zweet stroomt me over de rug en ik ontdek een tijgermug op mijn arm – pats, dood. Kortom: er is altijd wat, bevestigt ook Lemaire bij aankomst.

De pezige vroeg-tachtiger ontvangt me op het terras voor zijn romantische aaneenschakeling van schuurtjes en torentjes met antieke rode dakpannen, blauwe kozijnen en uitbundig begroeide muren: de droom van veel Hollanders. Lemaire gooit die meteen aan diggelen. ‘Vergis je niet hoor. Dit is het prachtige staartje van de zomer, maar straks komt de winter en is het hier eenzaam, kaal en somber, met korte, donkere dagen.’ Hij houdt ook nog steeds van Nederland en vertelt over een beslissende natuurervaring op zijn veertiende.

‘We woonden in een Limburgs dorpje, waar ik op een sprankelende mei-ochtend door een laan liep met grote bloeiende paardenkastanjes vol koerende duiven en zelfs een wielewaal. Opeens werd ik bevangen door een groots gevoel, alsof ik werd opgenomen door de natuur. En in het brandpunt daarvan stonden die bomen. Ik denk dat veel mensen zo’n herinnering hebben, zeker dichters. De kastanjes staan er nog steeds en ik ga soms terug op pelgrimage, want sinds dat moment ben ik helemaal verslingerd aan de natuur.’

Als jong antropoloog en filosoof maakte Lemaire naam met De tederheid (1968) en Filosofie van het landschap (1970): boeken over de breekbaarheid van het leven en de onttovering van de natuur door de ontdekkingsreizen en voortschrijdende wetenschap. Zijn scherpe maar tegelijk kwetsbare, persoonlijke schrijfstijl sloot goed aan bij de jaren zeventig van kritisch zelfonderzoek, de Club van Rome en De Kleine Aarde.

Lemaire kocht een boerderij aan de rand van de Peel om een biologisch bestaan op te bouwen met veel fruitbomen en een moestuin. ‘Dat bleek onmogelijk. De stank van de kippen- en nertsenfokkerijen, de laag overscherende straaljagers van militair vliegveld Laarbruch net over de grens in Duitsland: ik kon daar niet mee omgaan.’ Hij gaf zijn universitaire baan in Nijmegen op en verhuisde in 1991 met zijn vriendin naar een groot bosterrein in Frankrijk. ‘Ik voelde mij bevrijd.’ Op termijn hield de relatie geen stand, nu woont hij al jaren alleen en schreef al die tijd door. Bomen en bossen is zijn 21ste titel en misschien zijn laatste, zegt hij zelf. In ieder geval is het een terugkeer naar de boom als oorsprong van zijn natuurliefde.

Bomen zijn bij uitstek het symbool voor de kringloop in de natuur. Volkeren over de hele wereld kenden variaties op de ‘wereldboom’, die staat voor het wijdvertakte, steeds vernieuwende leven en de kosmos. Lemaire verhaalt over de bomenverering bij de Grieken, Kelten en Romeinen, over de orakelplaats van Dodona waar priesteressen boodschappen hoorden in de wind die door eikenbomen waaide, en over nimfen en andere goddelijke wezens die in heilige bomen woonden. Die mocht je beslist niet kappen, dat was een halszaak en zo bleef het vele eeuwen tot het christelijke monotheïsme voet aan de grond kreeg. Er was voortaan maar één god en die kon niet in een enkele steen, berg of boom zitten. Nee, die stond daarboven en had de natuur geschapen met de mens als plaatsvervanger die de natuur mocht beheren en beheersen.

Overal haalden missionarissen heilige bomen neer, het duurde meer dan duizend jaar tot de laatste uithoeken van Scandinavië waren gekerstend. Kort daarop begon de Verlichting en daaruit volgde de wetenschappelijke opmars die naast veel goeds ook de industriële roofbouw heeft gebracht, inclusief bio-industrie, de uitputting van land en zee en de degradatie van bomen tot grondstof. De houtkap is enorm, maar toch zijn niet alle cijfers deprimerend. Zo was Nederland in 1900 nog maar voor vier procent bebost, nu is dat elf procent. Opnieuw aanplanten kan dus, maar terug naar af is onmogelijk, verzucht Lemaire. ‘De wereldboom kan niet opnieuw worden geplant; het mythische wereldbeeld kan niet worden hersteld.’

Pal naast zijn terras staat een grote vijgenboom vol vruchten zo rijp dat de insecten zich verdringen, de Aziatische hoornaar voorop – nog zo’n recent aangevlogen exoot. Het is een enorme herrie; net een snelweg merk ik op. Maar dat vindt Lemaire een vergelijking van niks. ‘Nee hoor, er is een groot verschil tussen organisch en mechanisch, dit klinkt heel anders. Gelukkig maar, ik ben erg gevoelig voor geluid, iemand noemde mij een geluidsneuroot.’ In de verte rommelt het, er dreigt onweer. Zijn borstelharige hond Sita kruipt in een hoekje van het terras weg en Lemaire speurt onrustig de hemel af. ‘Dat vind ik ook niet fijn. Waarschijnlijk omdat ik als oorlogskind de Britse bommen hoorde vallen. En ik heb de angst van mijn ouders overgenomen, daar heb ik nog steeds last van.’ Hij zwijgt even en wacht op de volgende knal. Die niet komt, het onweer zet niet door.

Dus neemt Lemaire mij mee op zijn dagelijkse ronde door het woud, op weg naar zijn allerliefste boom. Hij houdt de pas erin en Sita holt enthousiast om hem heen. Dit is zijn eigen bos, maar kan je bomen wel echt bezitten? ‘Nee, dat kan je feitelijk niet. Ik kan ze wel behoeden voor de kap. Kijk, daar staat-ie.’ Wijzen is overbodig naar de imposante haagbeuk die zich vanaf de helling beschermend over een bron buigt. Ooit werd ze regelmatig geknot, dat is verwaarloosd en nu zijn haar grillige scheuten zo lang en dik dat ze zware schaduwen werpen over de diepe wel waarlangs hoge tongvarens groeien. Gewoonlijk stroomt het water tussen de boomwortels tevoorschijn, maar nu staat de bron droog en Lemaire daalt af in de lege kuil. Dit was de bron voor drie omliggende boerderijen, pas rond 1970 kwam hier waterleiding. ‘Soms kolkt het water zelfs over de randen het pad op, dit is de eerste keer dat er geen druppel meer in staat.’ Wat dat precies betekent durft hij niet te zeggen, maar wel dat de natuur verandert. ‘Net als bij jullie, alleen wat later. Ik heb hier steeds twintig jaar respijt.’

Bij het terugwandelen kijk ik nog een keer om. Ook na tweeduizend jaar monotheïsme voel ik nog een raadselachtig ontzag voor die twee eeuwen oude haagbeuk. En ik ben niet de enige, want restanten van de boomcultus zijn nooit helemaal verdwenen. Zo staat op enkele plekken in Frankrijk nog een stam waar mensen kleren aan hangen of een spijker in slaan, in de hoop dat die hun aandoening overneemt. En je hebt natuurlijk mensen die bomen omhelzen. Lemaire: ‘Ja, er zijn mensen die bomen knuffelen. Ze voelen de energie en wat er in die boom omgaat. Ik kan daar niet over oordelen, maar ik voel dat niet en heb een hekel aan dweperij en mystificatie. Je moet je in elk geval niet laten verleiden tot het vermenselijken, het antropomorfiseren van de natuur. Daarbij speelt de vraag of je een boom echt kan kennen, in de zin van weten hoe het is om een boom te zijn. Ik denk het niet.’

Toch laat hij daarvoor ruimte in zijn boek, hoewel hij ver weg blijft van gespeculeer. ‘Ik spreek me niet uit, ik leef in gespletenheid. Aan de ene kant met het natuurwetenschappelijk wereldbeeld van de atomen, anderzijds als romanticus in het besef van wat door die wetenschap verloren is gegaan.’

Daarvoor laat hij dichters aan het woord, want zij mogen zich wel wagen aan een dieper contact met de wereld. Zoals Vasalis, die bijvoorbeeld een verpletterend vers schreef als ‘Tijd’ waarin ze droomt dat ze zo langzaam leeft als een steen. Maar Lemaire citeert Vasalis in dit boek uit haar gedicht ‘Aan een boom’:

(...) Ik heb een boom omhelsd.

Hij was niet groot, zijn bast was hard, Maar ’k voelde duidelijk het kloppen van een hart;
Ik denk dat het alleen het mijne was.

Ik stond in het onzichtbare, natte en zware gras
en voelde me in het paradijs gedreven. Wie kan daar leven?

Die nacht schrik ik wakker van burlende herten in de dichtbegroeide achtertuin. En de donder komt alsnog, en de regen voor de bron onder de haagbeuk. In de droge ochtend pak ik mijn rugzak weer in, dank Ton Lemaire voor de genoten gastvrijheid en gesprekken en verdwijn in het bos tussen de bomen, die zelf geen woorden nodig hebben.

Eindredactie voor deze DOCS 'De Bomen van Lemaire' deed Remy van den Brand, eindmix: Alfred Koster.