Tussen Voet en Aarde
De straten en stoepen waarop we lopen lijken zo gewoon en van alle tijden, maar zijn dat niet. Over de historie van klinkers, tegels en ander plaveisel verscheen een uniek boek met schitterende platen, The Thinking Foot van Thomas A.P. van Leeuwen. Ik wandelde met hem bovenop zijn object van studie in Amsterdam en Londen, waarvan de klinkende weerslag is te horen in de hier aan te klikken documentaire voor Onvoltooid Verleden Tijd. Daarbij schreef ik ook een artikel over Thomas voor de VPRO-gids:
Tussen Voet en Aarde
Fijn: eindelijk weer een nieuw boek van Thomas A.P. van Leeuwen, misschien wel de meest originele wetenschapper van Nederland. In The Thinking Foot: A Pedestrian Study of Paving gaat hij ons voor door de geschiedenis van de straatbedekking in Amsterdam, Londen en Parijs. Tot voor kort liep iedereen nog op kale aarde, zand en modder, nu bedekken we alles met een schil van steen. Hoe is dat zo gekomen?
Ik bel de 83-jarige kunst- en architectuurhistoricus voor een informatieve straatwandeling, maar eerst wil ik weten waarom de stoepen en schoolpleinen van Nederland zijn belegd met miljarden identieke, grauwe betontegels van dertig bij dertig centimeter. Die zie je alleen hier, waarom is dat? ‘Oh, daar weet ik helemaal niks van,’ luidt Van Leeuwens korte antwoord. Och ja, natuurlijk, ik had het kunnen weten, want hij baant zich altijd een eigen weg en negeert platgetreden paden en tegelstoepen.
Eerder schreef hij over luchtkrabbers (de correcte vertaling van skyscrapers), stadsbranden en levensreddende veldkeukens in de Krimoorlog – thema’s die dienen als startpunt voor expedities naar onbekend terrein. Op speurtocht met Van Leeuwen krijg je altijd antwoord op vragen waarvan je niet wist dat je ze had, je weet nooit waar hij je heen voert, Van Leeuwen lezen is een avontuur.
Daags na het telefoontje staan we voor zijn huis aan de Amsterdamse Keizersgracht. ‘Kijk eens, zie je wat daar ligt?’ Hij wijst naar een gifgroen haarelastiekje op straat. ‘En daar nog eentje, je komt ze overal tegen. Vroeger zag je eindeloos veel batterijtjes tussen de klinkers, nu dit soort haarbindertjes, en fietslampjes natuurlijk. Het is een tijdsbeeld, steeds in verandering.’ En dat al sinds de zeventiende eeuw, toen was de hypermoderne stad Amsterdam al geplaveid, compleet met kleurcodering voor de verkeersbanen op straat: gele ijsselsteentjes voor de voetgangers, kinderkopjes voor de karren en nog een ander soort baksteen tussen de bomen langs de kades. 's Nachts werd de stad verlicht door 2400 straatlantaarns naar ontwerp van Jan van der Heyden.
‘Vergelijk dat eens met Londen, waar het tot ver in de negentiende eeuw donker bleef. Niet voor niets kon Jack the Ripper zijn gang gaan in Whitechapel. Iedereen had ook een dikke grendel op de deur, vandaar dat de Britse slotenindustrie tot op de dag van vandaag zo innovatief en groot is.’
De straat maakt dus de maatschappij, maar andersom evengoed. Het plaveisel verbindt de gebouwen en mensen met elkaar, wat zo vanzelfsprekend lijkt. Maar op oude prenten van Rome zie je tussen de schitterende kerken en renaissancepalazzo’s stoffige zandwegen lopen vol bulten en kuilen. In de Nederlandse steden moest je wel bestraten om niet gezamenlijk weg te zakken in de blubber, hoewel dat afdekken ook te maken had met angst voor ziekmakende dampen uit de bodem, waar al het vuil neerviel en ging rotten en stinken. ‘De geschiedenis van de bestrating is in feite een evolutie van de volksgezondheid. Parijs is bijvoorbeeld doorwaaibaar en doorspoelbaar gemaakt om epidemieën tegen te gaan. Alles moet daar steeds vloeien, dat hoor je nog altijd in het roepen van de verkeerspolitie: “Circuler, circuler!”’
Het plaveien bracht wel weer andere, nieuwe problemen mee. Van Leeuwen laat een tekening uit 1777 zien van voetgangers op de Keizersgracht. ‘Zie je dat meisje met dat hoedje? Dat is geen hoedje, maar een helm, want als dat kind viel en haar hoofd verwondde, kon dat gaan ontsteken en haar dood betekenen."
Het plaveiselboek van Van Leeuwen gaat niet alleen over straatbedekking, maar evengoed over de voet, ons directe contactpunt met de aarde dat al haar oneffenheden constant opvangt en compenseert. ‘Voeten staan zo ver van ons hoofd af dat ze af en toe zelf beslissingen moeten nemen. Het is als met het spiergeheugen in de handen van een pianist die sonates van Beethoven speelt. De pianist kan met het hoofd heel ergens anders zijn, de vingers weten wat ze moeten doen en spelen door. Ik denk dat voeten een heel klein breintje hebben waarmee ze kunnen denken en handelen zonder eerst de verkeerstoren te raadplegen. Natuurlijk is dat een fantasie, dat begrijpt iedereen. En toch... Er is een hoop wat we nog niet doorgronden, dat zeggen neurologen zelf, er is hier iets mysterieus aan de hand.’
In één adem door overdenkt Van Leeuwen het flinterdunne karakter van zijn plaveiselstudie. ‘Er is een wereld boven de grond en een wereld eronder. Daar weten we best veel van, maar voor het laagje daartussen is weinig aandacht.’ Alle bestrating is niet meer dan een eierschaal, een vliesje over de planeet. En daarvoor geldt: er is niet meer dan oppervlakte.
Kenmerkend voor Van Leeuwen is zijn moeiteloze schakelen tussen gedegen onderzoek en vrije associaties. Ooit volgde ik een blauwe maandag kunstgeschiedenis in Leiden, waarvan me vooral zijn hoorcolleges zijn bijgebleven. In die grote zaal wist hij zelfs van veraf nieuwsgierigheid naar het nieuwe en onbekende aan te wakkeren; een lange man met kleurige vlinderdassen, nonchalante jasjes van Engelse snit en een fysieke gelijkenis met James Bondacteur en generatiegenoot George Lazenby. Ook Thomas noemt zichzelf een geheim agent, maar dan in de wetenschap. ‘Ik probeer steeds te ontsnappen uit het kunsthistorische keurslijf, dat soms leidt tot ideeënarmoede. Daaronderuit komen is niet makkelijk, je moet er iets voor kapot maken. Elk onderwerp van studie heeft een eigen theorie in zich en om die te ontdekken moet je het kraken, van de vijfde verdieping naar beneden gooien en kijken wat erin zit.'
Volgens deze methode schreef hij ook een sprankelende geschiedenis van het zwembad, The Springboard in the Pond: over de eerste drijvende zwembaden in de Seine, de kunstmatige, doodse grotto’s waarin de Beierse koning Ludwig II zich liet rondvaren in een elektrisch aangedreven
oesterbootje en over Tarzan, die Jane tot seks verleidt in het water.
Zelf reisde Van Leeuwen naar de Verenigde Staten om als zwembadarcheoloog op zoek te gaan naar de allereerste privézwembaden waarmee de tycoons een eeuw geleden gasten vermaakten in hun enorme landhuizen. Die staan er nu verlaten,vervallen of onherkenbaar verbouwd bij, zoals het paleis van Frederick Gilbert Bourne, president-directeur van Singer, destijds de grootste naaimachinefabriek ter wereld. Van Leeuwen: ‘Dat is wel zes keer groter dan het Witte Huis en iemand wees mij de vleugel aan waar volgens de geruchten een zwembad moet zijn geweest. Ik wurmde mij in kruippak en met zaklamp in het donker onder de vloeren en achter de wandjes. Het rook er muf, overal spinnenwebben, maar uiteindelijk scheen mijn licht op tegels. Ik had het zwembad gevonden, vijf bij tien meter, nog compleet met stangen en geëmailleerde stoomkranen voor het Turkse bad. De hele machinerie erachter was er vast ook nog en op de bodem lag een plas water waarin de ratten het goed hadden en krijsten. Bijna een soort koningsgraf. Maar ja, de Vanderbilts, de Bournes, de De Lamars en al die andere miljonairs waren in zekere zin natuurlijk ook koningen.’
Wandelend langs de Keizersgracht ontdekken we intussen nog drie haarbandjes, we bespreken de plaveiselreis die we naar Londen gaan ondernemen voor OVT en stuiten dan op een lange TikTokrij voor een frietzaak. In een cirkel van tientallen meters is de straat een open restaurant. Van Leeuwen stoort zich vreselijk aan de stank en vooral aan het gebruik van de stad als eettafel, waar iedereen zonder enig decorum neerploft, en van alles morst en achterlaat. ‘Dat heb je intussen overal, ook in Engeland en Frankrijk. Maar toch, laatst liep ik rond lunchtijd in Parijs toen ik drie Roemeense verbouwers met plastic tassen uit een huis zag komen. Ze liepen tussen de McDood happende Parijzenaars naar een boomstronk in het groen, schoven een paar parkstoeltjes bij en spreidden zorgvuldig een wit tafelkleedje over de stronk. Rustig schonken ze hun wijn in, braken het brood en begonnen hun maaltijd.’ Moraal: de bestrating is geen dumpplek voor hondendrollen, vuilnis en klodders mayonaise, maar een tafelkleed waarop de beschaving kan schitteren.
Eindredactie van deze OVT-documentaire deden Laura Stek en Katinka Baehr, eindmix door Alfred Koster.